Sarcoïdose

Een bodhisattva aan je bed

Als een verschijning stond ze ineens in mijn kamer. Na een kleine operatieve ingreep onlangs was ik met bed en al teruggereden naar de verpleegafdeling. Nog wat lodderig van de narcose gaven ze me daar wat extra zuurstof uit een neusbril om bij mijn positieven te komen.

Bij een vorige opname in het ziekenhuis heb ik ooit op een formulier achter ‘religie’ bij de optie ‘overige’ ingevuld: boeddhist. Zo staat het nu kennelijk in het alwetende computersysteem. En dit had het balletje aan het rollen gebracht.

“Goedemiddag, mag ik me even voorstellen? Ik ben boeddhistisch geestelijk verzorger en ik kom even langs omdat ik zag dat er vandaag een boeddhist is opgenomen. Bent u dat? Dit komt namelijk niet vaak voor.”

Hoe attent, hoe opmerkzaam en hoe welkom. Mijn lodderige hart maakte spontaan een vreugdesprongetje. Een geestverwant in het ziekenhuis! En de geestelijk verzorger bleek van origine ook nog eens een zenboeddhist te zijn, van een te goeder naam en faam bekend staande sangha elders in het land. Na wat aftasten over onze wederzijdse leraren, kwam ons gesprek alras uit op zen en reine land, op de hartsutra en de nembutsu-koan, op het oorspronkelijk gelaat en de ervaring van shinjin (‘diep toevertrouwen’), en op Thich Nhat Hanhs boek ‘Geen dood, geen vrees’. Dat krijg je als je mij in die omgeving over mijn inspiratie bevraagt.

Wat mij zeer trof was dat de geestelijk verzorger vooral luisterde en uitnodigde tot delen, waarin dharma en ziekenhuisverblijf zich op natuurlijke wijze konden verweven. Boeddhistisch leraarschap is niet iets wat je ambieert, het ontwikkelt zich van binnenuit (of niet). Naar analogie hiervan toonde zich in de figuur van mijn gesprekspartner iemand die het geestelijk verzorgerschap als vanzelf belichaamt en al doende de dharma manifesteert, zonder het er expliciet over te hebben. Dit lijkt me een belangrijke eigenschap wanneer je als geestelijk verzorger met niet-boeddhisten in gesprek treedt.

Ook de zaalarts diende zich inmiddels aan, maar zij trok zich schielijk terug toen bleek met wie ik in een intieme conversatie was verwikkeld. In een opwelling zei ik tegen de geestelijk verzorger: “Jij bent de bodhisattva”.

“Nou,” antwoordde ze bescheiden, “ik ben nog maar in opleiding als boeddhistisch geestelijk verzorger aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Dit hier is voor mij een stage.” Maar ik zag wat ik zag in haar verschijning. ”Jij bént de bodhisattva,” beklemtoonde ik nog maar eens, om mijn woorden extra kracht bij te zetten.

Iedere ziekenhuispatiënt verkeert in een kwetsbare situatie. De bodhisattva aan mijn bed luisterde en luisterde. Tot slot reciteerden we samen de Hartsutra, het lied waarin alles zich onthult als leeg. Ik had tranen in mijn ogen.

Reageren