Een reddende engel in militaire dienst
Binnen het krijgsbedrijf was ik een vreemde in Jeruzalem. Als filosofisch aangelegde intellectueel was ik op de universiteit in mijn hersengymnastiek voorbij vele grenzen van het alledaagse gegaan. En daar zat ik nu, tussen kilometerslange rollen prikkeldraad, op een vliegveld vol met grauwe hangars, gecamoufleerde raketinstallaties en doodse gebouwen. Niets wat ook maar enigszins tot de verbeelding sprak.
Je hebt van die boeken die je altijd opnieuw kunt lezen. Die je meeneemt op een zakenreis of op vakantie. Bij mij is Lijmen/Het been van Willem Elsschot er zo eentje. Altijd weer lachen, gieren, brullen.
Een ander boek waar ik nooit genoeg van krijg is The Book of Lights van Chaim Potok uit 1981. Het vertelt het (deels autobiografische) verhaal van een joodse jongen in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Na het seminarie in New York gaat hij bij de Amerikaanse troepen in Korea als legerrabbijn zijn militaire dienstplicht vervullen.
De Tweede Wereldoorlog ligt nog vers in het geheugen. Op het seminarie raakt de hoofdpersoon bevriend met een student wiens vader als wetenschapper betrokken was bij de ontwikkeling van de eerste kernwapens die boven Hiroshima en Nagasaki werden afgeworpen. Zelf ontdekt hij tijdens zijn studie een voorliefde voor joodse mystiek. Ongewone visioenen van licht en donker begeleiden hem tijdens zijn gang door het leven en geven het profane soms een bijzondere glans, ook in Korea.
Ook ik ging na mijn studie eerst in militaire dienst, zij het niet tijdens een nog fragiel bestand in Korea, maar een jaar of dertig later. Op een koude maartse dag in 1988 – de Berlijnse Muur was nog intact – meldde ik mij als zesentwintigjarige op de vliegbasis Gilze-Rijen, tussen Tilburg en Breda. Daar was indertijd de officiersschool van de luchtmacht gevestigd waar ik eerst een korte opleiding doorliep en vervolgens als docent ging werken.
Er waren echter overeenkomsten met The Book of Lights. Ook ik was binnen het krijgsbedrijf een vreemde in Jeruzalem. Als filosofisch aangelegde intellectueel was ik op de universiteit in mijn hersengymnastiek voorbij vele grenzen van het alledaagse gegaan. En daar zat ik nu, tussen kilometerslange rollen prikkeldraad, op een vliegveld vol met grauwe hangars, gecamoufleerde raketinstallaties en doodse gebouwen. Niets wat ook maar enigszins tot de verbeelding sprak.
Maar er waren lichtpuntjes. Ik had een ruime werkkamer voor mezelf op de bovenverdieping van het stafgebouw dat in de bosrand verscholen lag, terzijde van de leslokalen en het grasveld waar op het dagelijkse ochtendappel de koppen van de manschappen geteld werden. Als je aan het bureau in de dakkapel zat, dan kon je de vogeltjes horen zingen. Dus toch iets wat tot de verbeelding sprak.
Tijdens mijn studie had ik gewerkt als journalist. Ik had het ministerie van Defensie gevraagd of ze geen baantje voor me hadden als voorlichtingsofficier bij een van de krijgsmachtdelen, maar helaas, geen vacatures. Toch was ik zo aan mijn plekje op de vliegbasis gekomen.
Vermaatschappelijking van de krijgsmacht was namelijk al jarenlang een beleidsthema van het ministerie. De heftige discussie in de publieke opinie over de mogelijke plaatsing van Amerikaanse kruisvluchtwapens in Nederland had daar eens te meer het belang van onderstreept. Militairen, en zeker de leidinggevenden, moesten zich op verjaarspartijtjes en in de supermarkt naar behoren kunnen roeren wanneer politiek geladen onderwerpen besproken werden.
De directie voorlichting van het ministerie van Defensie was belast met de uitvoering van een scholingsprogramma waarvoor in de opleidingen van alle krijgsmachtdelen officieren werden geplaatst. Voor een deel ging het om dienstplichtige officieren, zoals ik, maar er waren ook vele beroeps. Een leuke, hechte groep, die door het ministerie iedere zes weken werd samengebracht voor uitwisseling en studiedagen. Regelmatig even ertussenuit, alweer een lichtpuntje.
Op de officiersschool van de luchtmacht kreeg ik uren toegewezen voor dit scholingsprogramma. Daarnaast gaf ik iedere groep een paar uur geschiedenis en staatsinrichting waarvoor ik bij mijn doctoraaldiploma een lesbevoegdheid had gekregen. Ik smolt deze uren samen tot een totaalpakket ‘vredes- en veiligheidsvraagstukken’ waarin we tijdens themalessen de Koude Oorlog, mensenrechten, defensiepolitiek en de antimilitaristische beweging in discussies en rollenspellen de revue lieten passeren.
Denk niet dat het makkelijk was, zeker niet in het begin. In de klas had ik bijvoorbeeld piloten in opleiding, individuele gevechtsmachines die mijn vak maar “slap gelul” vonden en weinig zin hadden om te praten over het uiterste geval waarvoor ze getraind werden, een atoombom droppen. Of onderofficieren die bezig waren officier te worden en neerkeken op zo’n gestudeerd vaandrigje als ik. Er waren ook anderen, zoals agenten die bij de politie niet naar leidinggevende niveaus konden doorstromen, maar wel hun ervaring in de straatsurveillance in de grote steden meenamen naar de luchtmacht. Mondige mannen en vrouwen, die het klappen van de zweep kenden en maar al te goed wisten hoe lastige afwegingen in de praktijk worden gemaakt.
Na mijn officiersopleiding had ik bij het Haagse instituut Clingendael een zesweekse cursus gevolgd. Gewapend met die kennis en een klapper van het ministerie met wetenswaardigheden over de NAVO en het defensiebeleid werd ik op pad gestuurd. Als je uit deze ingrediënten geen aantrekkelijk maal wist op te dienen, dan ging je publiek zuigen en je vangen in vervelende vragen. Precies dat overkwam mij de eerste paar keer.
Uiteindelijk was het de luchtmachtpredikant die mij heeft weten te behoeden voor een wisse ondergang. We zaten op dezelfde verdieping in het stafgebouw. Toen ik me tot hem wendde om goede raad, stond hij op en nam me in zijn auto mee naar een ander gebouw buiten de basis. “Frisse lucht. Dat praat wat makkelijker,” zei hij.
Hij vertelde een prachtig verhaal. Als progressieve theologiestudent was hij vol idealen over de bevrijdende kracht van het geloof. Nog vervuld van dit vuur was hij in een kleine dorpsgemeente dominee geworden. Tijdens zijn spreekuur ontving hij in de pastorie norse, bijbelvaste plattelandsbewoners. Niets was er meer over van zijn idealen als een boer hem ontuchtige gedachten over een meid opbiechtte. Die kon rekenen op het enige wat hem voor de geest kwam, een donderpreek over de Tien Geboden.
De moraal van het verhaal: leg je ziel en zaligheid in wat je doet. Vergeet die klapper, vergeet die militaire omgeving met zijn maffe conventies en máák er iets van, op je eigen, unieke manier. God zegene de greep.
Zo ben ik ertoe gekomen tijdens mijn diensttijd levend theater te gaan bedrijven, in het algemeen met bijval van mijn pupillen. Hun leiderschapstraining kreeg een geheel nieuwe dimensie door mijn enthousiaste geëxperimenteer. In zijn oorspronkelijke betekenis in het klassieke Grieks betekent enthousiasme: de god in jezelf aanboren voor inspiratie. Weer een parallel.
Omdat de vliegbasis alleen het Algemeen Dagblad had, liet ik me regelmatig door een chauffeur vervoeren naar de Koninklijke Militaire Academie in Breda, waar ze wel over alle kranten beschikten. Mijn werkkamer op de vliegbasis zag ondertussen een ‘va-et-vient’ van officieren in opleiding die met mij hun scripties wilden bespreken over onderwerpen die ver buiten mijn professionele bereik lagen. Maar als raadsman wilden ze mij, het Orakel van Gilze-Rijen.
Als afgedwaalde jongeling uit een rooms nest ben ik de rest van mijn militaire diensttijd veel met de luchtmachtpredikant opgetrokken. Soms nam hij me mee naar conferenties in het buitenland. Dan praatten we onderweg honderduit over lichaam, ziel en geest – en over The Book of Lights en andere literatuur. Een goed gesprek kan wonderen doen. Ook toen ik na mijn luchtmachtperiode als voorlichter op het ministerie van Financiën werkte, zocht hij me wel op als hij in Den Haag was. Dan aten we een broodje bij de Posthoorn op het Korte Voorhout, omlijst met een geïnspireerde conversatie. Zo bleef hij nog enige tijd mijn reddende engel.
Sinds mijn theaterervaring bij de luchtmacht heb ik iedere gêne afgelegd om voor publiek te spreken, of het nu gaat om twintig, tweehonderd of tweeduizend mensen. Dit kwam me vooral bij Philips te pas, waar ik nog wel eens stuitte op stugge ingenieurs die in bijeenkomsten waar ik presentaties hield, graag in het openbaar hun ongeloof in gemeenschappelijke oplossingen wilden belijden. Zo bezien heeft mijn diensttijd meer lichtpuntjes bevat dan ik mij op het moment zelf misschien realiseerde.